fluitje van een cent ‘Het is een
fluitje van een cent’, wordt vaak gezegd als men iets heel
vlot voor mekaar
krijgt. Maar hoe zo’n fluitje van een cent eruitziet, weten
nog weinigen. Tot
in de eerste decennia van de twintigste eeuw behoorde het nochtans tot
de meest
bespeelde volksinstrumenten. Een fluitje van
een cent is een blokfluit met zes vingergaten. Maar in tegenstelling
tot de
blokfluit heeft het geen duimgat of pinkgat. Heel populair
waren de goedkope instrumenten in metaal (blik, zink of koper) of
celluloid,
die geïmporteerd werden uit Duitsland, Frankrijk en Engeland,
en die verkocht
werden in muziekwinkels en op kermissen en markten. Deze fluiten zijn
20-40 cm
lang en eendelig, wat betekent dat ze niet gestemd kunnen worden.
Veruit de
meest verspreide, want goedkoopste uitvoering was het omgekeerd
conische
fluitje in blik, en het was vooral dit model dat ‘fluitje van
een cent’ werd
genoemd. Het was bovendien ook het oudste van alle metalen of
kunststoffen
fluiten met zes vingergaten. Wellicht stamt het uit Engeland, want daar
wordt
het in 1825 voor het eerst vermeld. Dat was zo’n veertig jaar
nadat de goedkope
blikken plaat op de markt was gekomen. In Vlaanderen was
het blikken fluitje zeker al bekend in het midden van de negentiende
eeuw. De eerste
bekende speler was niemand minder dan Karel Waeri. Volgens zijn zoon
Piet kon
hij als veertienjarige – dat was dus in 1856 –
‘met een blikken fluitje, waarop
hij alle denkelijke deuntjes speelde, een gansch gezelschap
vermaken’. In 1872
brengt het Brusselse tijdschrift L’Echo
Musical een verslag over een geslaagde demonstratie door een
paukenist van
het gidsenregiment. Merkwaardig genoeg wordt de blikken
‘flûte d’un sou’ er nog
een nieuwigheid genoemd. De zelfgemaakte en de goedkope fluiten deden vooral dienst als speelgoed. Ook volwassen mannen speelden erop, meestal gewoon voor hun eigen plezier, maar ook in de ludieke ‘blikken muzieken’ of ‘ketelmuzieken’ die van café tot café trokken. In Boortmeerbeek was er vóór 1875 zelfs een ‘fluitjesharmonie’ die alleen uit blikken fluiten bestond. Rond 1900 maakte het fluitje met zes gaten eveneens deel uit van orkestjes die bal speelden in de cafés. De bezetting omvatte voorts meestal nog een accordeon en slagwerk, bijvoorbeeld een triangel of een rinkelbom, en vaak waren ook een viool en een cello van de partij.
Voor de
aardigheid hield men het mondstuk soms tegen een neusgat. Het andere
neusgat
sloot men dan af door de mond scheef te trekken. De
laatste
spelers van de oude generatie werden geboren rond 1900. De populariteit
van de Ierse muziek heeft ervoor gezorgd dat de ‘tin
whistle’ – wat letterlijk
‘blikken fluit’ betekent – sinds enkele
decennia weer veel bespeeld wordt
door
folkmuzikanten, maar die hebben meestal geen enkele binding met de oude
Vlaamse
fluittraditie.
(Deze bijdrage is een bewerking van teksten die eerder verschenen in het boek Traditionele muziek uit Vlaanderen, Leuven, Davidsfonds, 2002) Wim
speelt Polka
Petit Jean op een fluitje van een cent
wenst u iets
uit deze site te gebruiken? laat het ons dan even weten! ©Jan Smed
|
||||||