hommel


Het jongste broertje in de familie van de bourdoninstrumenten is de hommel, die in de Vlaamse volksmond evenwel nooit zo wordt genoemd. In de beide Vlaanderen, Antwerpen en het westen van Vlaams-Brabant spreekt men meestal van een epinet, spinet of pinet, uit het Franse épinette. De benamingen schippersspinet en épinette des bateliers wijzen erop dat het instrument veel door schippers werd bespeeld. De term vlier is gebruikelijk in Midden-Brabant en sommige delen van de Antwerpse Kempen. Hij gaat terug op het oud-Franse woord filière voor een bepaalde balk in het gebinte. In Limburg, het Hageland en het zuidoosten van Antwerpen spreekt men van een blokviool, kloonviool, klompviool of  klonkviool, naargelang van het plaatselijke woord voor het houten schoeisel. Onder meer in de omgeving van Aarschot wordt het instrument ook wel wat spottend krabkas of krabber genoemd.

Alles wijst erop dat de hommel ontstaan is in de late middeleeuwen, ergens in het noorden van Europa. De allereerste bekende afbeelding dateert van rond 1560 en is te zien op een plafondschildering in het kerkje van Rynkeby, op het Deense eiland Fyn. Dit fresco toont 31 musicerende engelen, waarvan er een een hommel bespeelt.

Rynkeby fresco        Rynkeby fresco detail

Vanuit Noord-Europa verspreidde de hommel zich over de Lage Landen en de Duitse en Hongaarse cultuurgebieden. Bij ons in de Lage Landen was de hommel zeker al in omloop in het begin van de zeventiende eeuw. Daarvan getuigt een Hollands instrument uit 1608 dat bewaard wordt in het Gemeentemuseum van Den Haag. Duitse landverhuizers namen hun hommel mee naar de zuidelijke Appalachen (Verenigde Staten), waar hun dulcimer al gauw een populair volksinstrument werd, en nog altijd is. In de Duitstalige Alpen evolueerde de hommel in de negentiende eeuw tot de moderne Konzertzither. Die heeft met zijn vijf verschillend gestemde melodiesnaren en vaak 37 begeleidingssnaren nog weinig te maken  met de primitieve hommels die elders wél zijn blijven voortleven. Dat zijn - naast de Vlaamse hommel - vooral de Noorse langeleik, de Hongaarse citera en de épinette van de Vogezen. 

Een hommel bestaat uit een langwerpige klankkast waarover in de regel enkele metalen melodie- en begeleidingssnaren zijn gespannen. De melodiesnaren zijn gelijkgestemd en lopen over een reeks metalen frets. De begeleidingssnaren worden altijd los meegetokkeld, en ze brengen dan ook onveranderlijk hetzelfde akkoord of dezelfde bourdons voort. De hommel wordt meestal bespeeld op een tafel, die dan als bijkomende klankkast fungeert. In dat geval kan de speler rechtstaan of zitten. Soms wordt het instrument ook op de schoot gelegd. Remi Van Dromme (°1905) uit het West-Vlaamse Hulste vertelde dat hij als jonge knaap tijdens de Eerste Wereldoorlog op zolder kroop en zijn hommel op de plankenvloer legde, dan klonk hij luider voor de dansers in de woonkamer.



Joseph Chevalier, Sint-Lambrechts-Woluwe, 1974
Joseph Chevalier, SLWoluwe, 1974
(foto: ©Remy Dubois)
Bertha Cleynhens, Hever, 1976
Bertha Cleyhens, Hever, 1976
(foto: ©Augustin Boone©)


Leon, Alice en Jerome Quartier, Kuurne, 2002
Familie Quartier, Kuurne, 2002
(foto: ©Quartier)


Het oudste bekende Vlaamse exemplaar werd gebouwd in het midden van de zeventiende eeuw. Het werd bewaard in het stedelijke museum van Ieper, dat het gekregen had van pastoor Van de Putte van Boezinge. Daar begeleidde het vroeger de kerkzang. De muziekhistoricus Edmond Vander Straeten publiceerde er in 1868 een artikel over. Jammer genoeg overleefde het instrument de verwoestingen van de Eerste Wereldoorlog niet. Maar gelukkig had de Ronsische instrumentenverzamelaar Cesar Snoeck (1834-1898) er een exacte kopie van laten maken, en die kwam in 1908 terecht in het Brusselse Muziekinstrumentenmuseum (mim). Dit instrument valt op door zijn uitzonderlijke lengte (151 cm). In elk van de vier klankgaten is een in messing uitgesneden zespuntige ster aangebracht, een motief dat ook typisch is voor de Friese hommels van de achttiende en negentiende eeuw. Uniek aan dit instrument is bovendien zijn volledig chromatische toonschaal, iets wat in Vlaanderen pas in de twintigste eeuw meer zou voorkomen. Het museum van Duinkerke (Frans-Vlaanderen) bewaart een vergelijkbaar instrument dat mogelijk uit dezelfde tijd stamt.

Alles bij elkaar zijn er maar een dozijn Vlaamse en nog minder Waalse instrumenten van vóór 1900 bewaard gebleven. Blijkbaar beperkte de verspreiding zich hoofdzakelijk tot het westen van België, met Henegouwen en de beide Vlaanderen. Het lijkt er sterk op dat de hommel in onze contreien eeuwenlang een onopvallende rol heeft gespeeld in de traditionele muziek. Zo is het toch wel merkwaardig dat er geen enkele afbeelding bekend is van vóór de Eerste Wereldoorlog. De Vlaamse schilders van de zestiende en de zeventiende eeuw hebben alle mogelijke volksinstrumenten afgebeeld, maar de hommel lijkt volledig aan hun oog ontsnapt te zijn.

Dat hij uiteindelijk toch een bijzonder geliefd volksinstrument is geworden, heeft hij te danken aan de Eerste Wereldoorlog. Het is bekend dat de frontsoldaten graag allerlei instrumenten knutselden met de materialen die ze voorhanden hadden. Aan de IJzer maakten ze kennis met de plaatselijke hommeltraditie, maar ook contacten met Franse en Duitse soldaten kunnen een rol gespeeld hebben. Wat er ook van zij, het instrument viel bij de frontsoldaten bijzonder in de smaak omdat ze het met eenvoudige middelen – bijvoorbeeld doodskistenhout en telefoondraad – konden nabouwen. Vandaar dat het ook wel eens violon de tranchée, frontmandoline of frontbalk werd genoemd.

Na de oorlog namen de soldaten hun instrumenten mee naar huis, en op heel wat plaatsen brachten ze zo onder de jongeren van hun dorp een ware hommelrage teweeg, die zou aanhouden tot een eind in de jaren 1930.

De hommel werd veel in de huiskring bespeeld, en dat verklaart waarom hij zowat het enige muziekinstrument was dat ook voor meisjes en vrouwen was weggelegd. Het was zo’n intiem instrument dat buren soms van elkaar niet wisten dat ze hommel speelden. De dorpsspeelmannen, die als bijverdienste bals speelden of andere feestelijkheden opluisterden, hebben de hommel daarentegen altijd links laten liggen. Dat neemt niet weg dat hij bij gelegenheid werd bespeeld op café en bij informele danspartijen.

Vaak werd een hommel vervaardigd door de speler zelf, of door iemand uit zijn naaste omgeving. Maar iemand als Vincentius Geyskens (1886-1934) uit Testelt bouwde instrumenten in serie, die hij met zijn fiets aan de man bracht in het hele Hageland en de Zuiderkempen, en al eens een eind daarbuiten. Zijn voornaam vinden we terug in nog een andere volkse benaming voor de hommel: sentemuziek.

Ook in enkele Henegouwse en Naamse plaatsen als Saint-Ghislain, Moeskroen, Châtelet en Andenne was er in het eerste kwart van de twintigste eeuw sprake van een commerciële productie. In muziekwinkels was onder meer de zogenaamde spinet modern te verkrijgen, die geen bourdonsnaren had. Er hoorde een beknopte ‘methode’ bij, waarvan de inleiding zo begint: ‘De “moderne spinet” is het eenig muziekinstrument dat men na één uur studie kan bespelen. Vandaar nuttig door hare aanwakkering tot verder studie van de edele kunst: de muziek.’

Als typisch product van volkse huisvlijt droeg de hommel zowel de stempel van zijn bouwer als van de lokale traditie. Ruw in elkaar gestoken instrumenten en prachtige staaltjes van houtbewerking kwamen naast elkaar voor. Handige bouwers verfraaiden hun instrument met een sierlijk schroevenstuk. Tot in de negentiende eeuw had dat meestal de vorm van een voluut, en was het voorzien van houten stemschroeven, zoals bij de vioolfamilie. In de loop van de negentiende eeuw schakelde men over op metalen stempinnen. Vanaf omstreeks 1900 gebruikte men af en toe ook stemmechanieken zoals bij de gitaar of mandoline. De handigheid van de bouwers is eveneens af te lezen aan de afwerking van de klankgaten. Vaak hebben die de vorm van een hart, ster, lier, klaver, ruit of langgerekte S.

Het hoeft niet te verwonderen dat er uit het interbellum honderden hommels bewaard zijn gebleven. Opvallend zijn de instrumenten met een dubbele klankkast. Dat wil zeggen dat de hommel is aangebracht op een grotere klankkast, waarvan de omtrek allerlei vormen kan aannemen: rechthoek, trapezium, ovaal, gitaar of viool. Deze dubbele klankkasten werden vooral toegepast in de beide Vlaanderen. De meest verfijnde exemplaren zijn vaak van West-Vlaamse herkomst. Typisch voor het Hageland en de Zuiderkempen zijn daarentegen rudimentaire, franjeloze instrumenten. Hun bodem en zijkanten zijn uit één blok hout gehouwen of ze hebben een drie of vier cm dikke bodem waarop zeer lage zijwanden zijn bevestigd. De snaren worden aangespannen met oogschroeven. Kenmerkend voor het Hageland en de Zuiderkempen is ook dat nogal wat hommels er twee of drie reeksen van begeleidingssnaren hebben die verschillende majeurakkoorden weergeven.

In de twintigste eeuw waren negen op tien hommels diatonisch tot de zesde graad, en chromatisch vanaf de zesde graad. Als we de laagste noot do noemen is dat: do-re-mi-fa-sol-la-sib-si-do enz. Meestal schommelde de toonomvang tussen twee octaven en twee octaven + een kwart. Men speelde dan in de majeurtoonaard van de eerste of de vierde graad, volgens het voorbeeld dus in do en fa groot. Sommige instrumenten hadden meer chromatische halve tonen.

De spelers van de oude generatie drukten de (meestal drie tot vijf) melodiesnaren tegen de frets met een hardhouten stokje dat ze in de linkerhand hielden. Met een plectrum in de rechterhand tokkelden ze de snaren aan. De (doorgaans drie of vier) begeleidingssnaren vormden vaak een volmaakt akkoord, of waren gelijkgestemd met de melodiesnaren. Maar nogal wat spelers hechtten geen belang aan een precieze stemming van de begeleidingssnaren. Ze hadden bij hen alleen een ritmische functie. Sommigen tokkelden de begeleidingssnaren voortdurend samen met de melodiesnaren aan, anderen hoofdzakelijk op de eerste tel.

Het repertoire omvatte alles wat enigszins op hommel uitgevoerd kon worden: oude traditionele muziek naast de nieuwste schlagers, en trage melodieën naast polka’s, schottischen en vooral walsen. Typisch voor de hommelmuziek is dat de spelers technisch moeilijke ritmes vereenvoudigden. Zo werd de 6/8 maat herleid tot een tweekwartsmaat, en gepunte ritmes tot gelijke notenwaarden. Samenspel van meerdere hommels of met andere instrumenten was niet ongewoon.

Naar het einde van de jaren 1930 raakte de hommel uit de mode, maar hier en daar bleef een enkeling voortspelen en zelfs instrumenten bouwen tot in zijn oude dag, en de traditie is dan ook nooit uitgestorven.

Vanaf 1968 raakte de hommel opnieuw in de belangstelling, dankzij het baanbrekende werk van Hubert Boone en zijn volksmuziekgroep De Vlier, overigens genoemd naar de Midden-Brabantse benaming voor het instrument. Zijn onderzoek resulteerde in 1976 in het standaardwerk De hommel in de Lage Landen. Het was een belangrijke bron van inspiratie voor nieuwe veldwerkers en bouwers. De hernieuwde belangstelling voor de hommel vertaalde zich in een belangrijke toename van het aantal spelers, en in de organisatie van weekendcursussen en langere stages.

Tot in de jaren 1970 werden in Vlaanderen uitsluitend traditionele hommels gebouwd en gespeeld. Maar net zoals dat bij andere instrumenten het geval was, gingen in de jaren 1980 enkele jonge hommelspelers experimenteren met hun instrument. Ze ontwikkelden een geheel nieuw hommelmodel met twee melodiesnaren, die respectievelijk over een diatonische en over een chromatische reeks frets lopen. De snaren worden niet langer met een stokje maar met de vingers ingedrukt, wat een genuanceerder en virtuozer spel mogelijk maakt. Sommige Vlaamse folkmuzikanten verkiezen dan weer de Amerikaanse dulcimer.


Meer lezen?

Hubert Boone, De hommel in de Lage Landen, Brussel, Instrumentenmuseum, 1976. (niet meer in de handel)

Wim Bosmans, Epinettes et cithares des Alpes. Hommels en zithers. Plucked dulcimers and zithers, Sprimont, Mardaga, 2001. (niet meer in de handel)


Meer weten?

Op het internet is heel wat informatie, zowel tekst als afbeeldingen en filmpjes, te vinden over de hommel en aanverwanten. 'Hommel', 'épinette', 'hummel', 'dulcimer', 'langeleik', 'citera' googlen levert veel resultaten op. Enkele uitschieters zijn:
http://epinette.free.fr   (site van de vermaarde Franse bouwer en speler Christophe Toussaint)  http://epinettes.des.vosges.free.fr
www.vlier.net
www.ulrich-instrumente.de


Meer zien?


Een rijke collectie oude hommels is te zien in het volksinstrumentenmuseum van Gooik, waar de vele instrumenten tentoongesteld worden die Rosita en Herman Dewit sinds het einde van de jaren '60 in Vlaanderen verzamelden. (www.muziekmozaïek.be)
De Waalse épinettespelers Thierry Legros en André Deru, die samen het hommelduo  Salon Ambroisine vormen, hebben ook een mooie collectie épinettes, die geen vaste stek heeft, maar geregeld wordt opgesteld in een reizende tentoonstelling.
In het Brusselse Muziekinstrumentenmusem kan je terecht voor instrumenten uit binnen- en buitenland (www.mim.be).


Meer horen?

De traditionele hommel van bij ons is ook te horen op platen van De Vlier, Het Brabants Volksorkest en 't Kliekske. De moderne chromatische hommel is vooral te vinden op de cd's met Guido Picard en Michel Terlinck. De dulcimer wordt af en toe gebruikt in groepen als Twalseree en Kadril. Ook Wannes Van de Velde begeleidde zichzelf wel eens op dulcimer.

In de zomer van 2009 werden er twee hommelcd's uitgebracht die een mooie staalkaart bieden van het hommelspel in ons land: De klank van de hommel en Hommelduo's. Deze beide cd's zijn te verkrijgen bij Muziekmozaïek en in de winkel van het mim.



Zin om te leren spelen?

Je kan zowel diatonische als chromatische hommel leren spelen in de muziekacademie van Gooik, op diverse stages, cursussen, weekends. Op hommelspeeldagen wordt er samen gespeeld en repertoire uitgewisseld.
Al deze activiteiten worden bekendgemaakt via:
www.muziekmozaiëk.be
www.folkroddels.be
www.mim.fgov.be
www. westelfolk.be
http://brugse.hommelgroep.googlepages.com/

Ritteke  Demeulenaere geeft initiatiecursussen diatonische hommel, in groep of individueel.
Voor info: groep.jan.smed@skynet.be


Hoe aan een hommel geraken?

Onze ervaring leert dat  oude hommels meestal niet meer bespeelbaar zijn. Wie er een heeft of nog vindt, mag  ons dat altijd signaleren. We maken graag foto's van het instrument, meten het op en verzamelen zoveel mogelijk gegevens over herkomst, bouwer en speler voor het hommelarchief in het mim.
Een nieuwe hommel kan je kopen bij bouwers. Namen en contactgegevens vind je op de eerder vermelde websites. Soms worden er hommelbouwcursussen georganiseerd. Zo biedt Westelfolk in Westerlo ook in het najaar van 2009 een cursus hommelbouw gevolgd door een initiatiecursus spelen aan.

terug


wenst u iets uit deze site te gebruiken? laat het ons dan even weten! ©Jan Smed